reisorder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- reis·or·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reisorder | reisorders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- de opdracht om ergens naartoe te gaan
- ▸ Zie een reisorder te bemachtigen,'zei een kruier in een witte voorschoot tegen hem.[2]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord reisorder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.