reiskoffer

Nederlands

reiskoffer

Uitspraak

• Geluid:  reiskoffer    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• reis·kof·fer

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  reis zn  en  koffer zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	reiskoffer	reiskoffers
verkleinwoord	reiskoffertje	reiskoffertjes

Zelfstandig naamwoord

de reiskoffer m

1. koffer waarin een reiziger zijn reisbenodigdheden heeft opgeboren

   ▸ Er hing een lichte ochtendmist boven de kust op de dag dat Theo vertrok, en het was vloed. Cameron en Donald laadden zijn reiskoffer in de boot en Theo bleef even op de kiezels staan om achterom te kijken naar Beatrice, die met haar omslagdoek om zich heen geklemd stond te bibberen in de vochtige lucht.

   ▸ In een woning in Rotterdam heeft de politie gisteren 1,1 miljoen euro aan contant geld aangetroffen. Het geld was verstopt in een reiskoffer en een plastic tas. Een 38-jarige Rotterdammer is aangehouden.

Synoniemen

• valies

Vertalingen

    1. koffer waarin een reiziger zijn reisbenodigdheden heeft opgeboren   

Engels: trunk (en)

Gangbaarheid

• Het woord reiskoffer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.