registratuur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·gis·tra·tuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord registratuur registraturen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de registratuurv

  1. officiële inschrijving in een register
  2. dat wat in een register is opgenomen
     Goed, hoe zat het met de tweede vraag van de Deense collega's? Was er de laatste tijd een voorbeeld geweest van een inbraak in een militair wapendepot in Zweden die associaties opriep met terrorisme? Toen hij de registratuur raadpleegde ontdekte commissaris Folkesson dat het antwoord op die vraag een onvoorwaardelijk ja was.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149