regerend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ge·rend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen regerend
verbogen regerende
partitief regerends

Bijvoeglijk naamwoord

regerend

  1. (sport) van een sporter dat hij of zij de meest recente winnaar is van een titel
    • Als er één afstand is waar de kansen van Dafne Schippers (26) het grootst zijn, dan is dat de 200 meter. De regerend wereldkampioene op die afstand komt vandaag in de halve finale in actie. Morgen staat de finale op het programma. [1] 
    • Marit Bouwmeester heeft op de WK zeilen in het Deense Aarhus zilver veroverd in de Laser Radial-klasse. De Friezin, de regerend wereldkampioene, begon de medalrace met een achterstand van elf punten op de Belgische Emma Plasschaert. Die achterstand was te groot om te overbruggen. [2] 
  2. de macht hebbend
    • Het verhaal had allang de wereld uit kunnen zijn, taxeert een ingewijde. Maar door de halsstarrige houding en de regerende angsten binnen het fractiebestuur wordt dit steeds groter. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: regeren
verbogen vorm: regerende

regerend

  1. onvoltooid deelwoord van regeren

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tubantia L. van der Geest 10 augustus 2018 Schippers maakt zich op voor haar favoriete afstand
  2. Tubantia 10 augustus 2018 Bouwmeester pakt zilver op WK Laser
  3. Het Parool J. Hoedeman 7 augustus 2018 'VVD-Kamerlid Van Haga ongelukkig met spreekverbod'