rechtszaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rechts·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rechtszaal rechtszalen
verkleinwoord rechtszaaltje rechtszaaltjes

Zelfstandig naamwoord

rechtszaal v/m

  1. (juridisch) de ruimte waar een rechtszitting gehouden wordt
    • In de rechtszaal speelt de man de vermoorde onschuld. 
     Gerard Sanderinks ict-bedrijf Centric wankelt onder de aanhoudende stroom van slechte publiciteit. Die opmerkelijke bekentenis deed bestuursvoorzitter Louis Luijten maandagmorgen in de rechtszaal in Almelo.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 april 2022 Weblink bron “Na elk krantenartikel lijdt Gerard Sanderinks Centric verlies: ‘We worden afgeschilderd als domme mensen’” (26-04-2022), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be