rechtsspraak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rechts·spraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rechtsspraak rechtsspraken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rechtsspraakv / m

  1. (juridisch) dat deel van de juridische macht waarbij een rechter zich uitspreekt over een conflict
     "Populisme gelooft niet zozeer in minderheden, omdat ze een homogene visie hebben op 'het volk'. Ze geloven dat als het volk iets wil, ze dat ook mogen doen. Daarom hebben ze problemen met onafhankelijke media, onafhankelijke rechtsspraak en dat soort dingen."[1]
     Toch is er een aantal beroepen waarbij het uitstralen van neutraliteit belangrijker wordt gevonden. Een voorbeeld is de rechtsspraak: rechters en griffiers dragen een toga om hun onafhankelijkheid en neutraliteit te symboliseren. Daar past een keppeltje, hoofddoek of kruisje om de nek niet bij. Dat is bij wet vastgelegd, maar ook omstreden.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    Dinsdag 28 maart 2017, 13:07
    “Populisme... hoe zit dat nou precies?” (Dinsdag 28 maart 2017, 13:07), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Een hoofddoek op de werkvloer: ja, tenzij...” (Zondag 21 mei 2017, 13:23), NOS