rechtsbevoegd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rechts·be·voegd
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | rechtsbevoegd |
verbogen | rechtsbevoegde |
partitief | rechtsbevoegds |
Bijvoeglijk naamwoord
rechtsbevoegd [1]
- de bevoegdheid hebbend om een recht op te eisen
- ▸ De formele tegenaanval kwam neer op het beweren dat een foetus, mismaakt of niet, geen persoon is in wettelijke zin en dus geen rechtsbevoegdheid heeft.[2]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord rechtsbevoegd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535