rechtbreit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • recht·breit

Werkwoord

vervoeging van
rechtbreien

rechtbreit

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rechtbreien
    • ... dat jij rechtbreit. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rechtbreien
    • ... dat hij rechtbreit. 

Gangbaarheid