radiosignaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·dio·sig·naal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord radiosignaal radiosignalen
verkleinwoord radiosignaaltje radiosignaaltjes

Zelfstandig naamwoord

radiosignaal o [1]

  1. elektromagnetisch signaal op radiogolflengte
    • Een alarmbericht via mobiele telefoons dat uiteindelijk het luchtalarm moet gaan vervangen. NL-Alert werkt op basis van een zogeheten cell broadcast, een techniek via zendmasten om tekstberichten uit te zenden naar mobiele telefoons. Het is vergelijkbaar met een radiosignaal, waardoor het ook werkt als het netwerk overbelast is. De meeste telefoons ontvangen de berichten automatisch, sommige toestellen moet je handmatig instellen. De overheid test het nieuwe alarmsysteem twee keer per jaar. Tijdens de vorige test, in juni van dit jaar, ontvingen 8,3 miljoen mensen het bericht, wat neerkomt op 55 procent van de telefoons. Hoeveel mensen het bericht deze keer kregen is nog niet bekend, laat een woordvoerder van het ministerie van Justitie en Veiligheid weten. “We kunnen dat hier niet met een grote machine aflezen.” Via een representatieve steekproef wordt gepeild hoeveel mensen het bericht ontvingen, waarna over een paar weken bekend wordt hoeveel mensen dit keer bereikt zijn. [2] 
    • Mijn wekker ontvangt een radiosignaal uit Duitsland om gelijk te blijven lopen. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Clara van de Wiel 5 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be