rabbinica

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rab·bi·ni·ca
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rabbinica
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rabbinicav / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) bestudering van het rabbijnse jodendom

Gangbaarheid

Verwijzingen


Latijn

Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

rabbinica

  1. nominatief vrouwelijk enkelvoud van rabbinicus
  2. nominatief onzijdig meervoud van rabbinicus
  3. accusatief onzijdig meervoud van rabbinicus
  4. vocatief vrouwelijk enkelvoud van rabbinicus
  5. vocatief onzijdig meervoud van rabbinicus

rabbinicā

  1. nominatief vrouwelijk enkelvoud van rabbinicus

Zelfstandig naamwoord

  1. rabbinica, bestudering van het rabbijnse jodendom