raast uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • raast uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitrazen

raast uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitrazen
    • Jij raast uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitrazen
    • Hij raast uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitrazen
    • Raast uit! 


Gangbaarheid