putrand

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • put·rand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord putrand putranden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

putrand m [1]

  1. de opstaande rand van een put
    • Jan pakt het fotoboek van de fietstocht dat voor hem op tafel ligt. Een foto van een lage putrand: „Dat ziet Hans niet.” Ze waren twee weken onderweg toen Hans met zijn voorwiel in de put ramde en tegen de stoeprand klapte. [2] 
    • De werken aan de Gelrodeweg zijn gestart. Daar gaat de stad betonnen goten plaatsen en de putranden, roosters en straatkolken op hoogte brengen. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen