puf
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- puf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | puf | puffen |
verkleinwoord | pufje | pufjes |
Zelfstandig naamwoord
puf m
- fut, energie, lust
- Na 10 dagen hard werken had hij geen puf meer om nog gezellig op visite bij zijn familie te gaan.
- (medisch) plotselinge uitstoot van lucht of gas (bij inhalatie van medicatie)
- Hij gebruikte pufjes i.v.m. zijn cara.
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
puffen |
puf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puffen
- Ik puf.
- gebiedende wijs van puffen
- Puf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puffen
- Puf je?
Gangbaarheid
- Het woord puf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "puf" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %