puf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • puf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord puf puffen
verkleinwoord pufje pufjes

Zelfstandig naamwoord

de pufm

  1. fut, energie, lust
    • Na 10 dagen hard werken had hij geen puf meer om nog gezellig op visite bij zijn familie te gaan. 
  2. (medisch) plotselinge uitstoot van lucht of gas (bij inhalatie van medicatie)
    • Hij gebruikte pufjes i.v.m. zijn cara. 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
puffen

puf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puffen
    • Ik puf. 
  2. gebiedende wijs van puffen
    • Puf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puffen
    • Puf je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be