provoceren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van provoceren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | provoceren | te provoceren | ||||||
toekomend | zullen provoceren | te zullen provoceren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geprovoceerd | te hebben geprovoceerd | ||||||
toekomend | geprovoceerd zullen hebben | geprovoceerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
provocerend | geprovoceerd | ev. provoceer |
mv. verouderd provoceert |
provocere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | provoceer | provoceert | provoceert | provoceert | provoceert | provoceren | provoceren | provoceren | |
verleden (o.v.t.) | provoceerde | provoceerde | provoceerde | provoceerde | provoceerde | provoceerden | provoceerden | provoceerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal provoceren | zult/zal provoceren | zult/zal provoceren | zult provoceren | zal provoceren | zullen provoceren | zullen provoceren | zullen provoceren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou provoceren | zou provoceren | zou(dt) provoceren | zoudt provoceren | zou provoceren | zouden provoceren | zouden provoceren | zouden provoceren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geprovoceerd | hebt geprovoceerd | hebt/heeft geprovoceerd | hebt geprovoceerd | heeft geprovoceerd | hebben geprovoceerd | hebben geprovoceerd | hebben geprovoceerd | |
verleden (v.v.t.) | had geprovoceerd | had geprovoceerd | had geprovoceerd | hadt geprovoceerd | had geprovoceerd | hadden geprovoceerd | hadden geprovoceerd | hadden geprovoceerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geprovoceerd hebben | zal/zult geprovoceerd hebben | zult/zal geprovoceerd hebben | zult geprovoceerd hebben | zal geprovoceerd hebben | zullen geprovoceerd hebben | zullen geprovoceerd hebben | zullen geprovoceerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geprovoceerd hebben | zou geprovoceerd hebben | zou/zoudt geprovoceerd hebben | zoudt geprovoceerd hebben | zou geprovoceerd hebben | zouden geprovoceerd hebben | zouden geprovoceerd hebben | zouden geprovoceerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geprovoceerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geprovoceerd | er is geprovoceerd | |||||||
verleden | er werd geprovoceerd | er was geprovoceerd | |||||||
toekomend | er zal geprovoceerd worden | er zal geprovoceerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geprovoceerd worden | er zou geprovoceerd zijn |