provoceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·vo·ceert

Werkwoord

vervoeging van
provoceren

provoceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van provoceren
    • Jij provoceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van provoceren
    • Hij provoceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van provoceren
    • Provoceert!