provinciaal
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: provinciaal (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pro·vin·ci·aal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | provinciaal | provincialen |
verkleinwoord | provinciaaltje | provinciaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
provinciaal m
- (pejoratief) plattelandsbewoner
- hoofd van een kloosterprovincie
Vertalingen
1.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | provinciaal | provincialer | provinciaalst |
verbogen | provinciale | provincialere | provinciaalste |
partitief | provinciaals | provincialers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
provinciaal
- betrekking hebbend op een provincie als staatkundige of kerkelijke eenheid
- (pejoratief) bekrompen zoals in de provincie
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord provinciaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "provinciaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ provinciaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -aal in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %