provider

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·vi·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘organisatie die toegang verleent tot internet’ voor het eerst aangetroffen in 1994 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord provider providers
verkleinwoord providertje providertjes

Zelfstandig naamwoord

provider m

  1. (informatica) organisatie die, al dan niet tegen betaling, (elektronische) diensten aanbiedt (b.v. toegang verleent tot internet)
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen