propos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·pos
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

propos

  1. onderwerp van gesprek (alleen als onderdeel van de vaste verbinding à propos)

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·pos
Woordherkomst en -opbouw
  • Nominale afleiding met de oorspronkelijke betekenis 'waarover men zich uitspreekt om te doen', van het werkwoord proposer 'iets (intentie, doel e.d.) voorstellen, zich daarover uitspreken'.

Zelfstandig naamwoord

propos

  1. de uitspraken, woorden van een gesprek, conversatie
  2. uitgesproken, besproken plan, doel