prolongeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: prolongeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- pro·lon·geer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
prolongeren |
prolongeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prolongeren
- Ik prolongeer.
- gebiedende wijs van prolongeren
- Prolongeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prolongeren
- Prolongeer je?