projecteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·jec·teert

Werkwoord

vervoeging van
projecteren

projecteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van projecteren
    • Jij projecteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van projecteren
    • Hij projecteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van projecteren
    • Projecteert!