projecteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·jec·teer

Werkwoord

vervoeging van
projecteren

projecteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van projecteren
    • Ik projecteer. 
  2. gebiedende wijs van projecteren
    • Projecteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van projecteren
    • Projecteer je?