programmeer
Uiterlijk
- Geluid: programmeer (hulp, bestand)
- pro·gram·meer
vervoeging van |
---|
programmeren |
programmeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van programmeren
- Ik programmeer.
- gebiedende wijs van programmeren
- Programmeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van programmeren
- Programmeer je?
- Het woord programmeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.