profvoetballer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prof·voet·bal·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord profvoetballer profvoetballers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de profvoetballerm

  1. (beroep) (sport) iemand die geld verdient met het spelen van voetbal
     Begin 2016 verschijnt een opmerkelijk bericht op de website van Excelsior. Vleugelverdediger Daan Bovenberg besluit als 27-jarige profvoetballer te stoppen. Niet vanwege een blessure, gebrek aan speeltijd of een trainer die hem niet ziet zitten, maar puur uit vrije wil.[2]
     In een afscheidsbrief had het stel geschreven dat de kinderen waren meegenomen om te voorkomen dat zij zouden worden ingeënt tegen het coronavirus. Een van de ontvoerders is Andreas Egler, een voormalige profvoetballer. Hij staat bekend als antivaxxer en complotdenker.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    Guido van Gorp
    “Bij Excelsior wordt verder gekeken dan voetbal: 'Belangrijk dat je groeit als mens'” (Woensdag 27 juli, 12:29), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Duitse stiefzusjes kunnen na 'corona-ontvoering' door ouders weg uit Paraguay” (Zondag 12 juni, 03:47), NOS