profeteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·fe·teert

Werkwoord

vervoeging van
profeteren

profeteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van profeteren
    • Jij profeteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van profeteren
    • Hij profeteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van profeteren
    • Profeteert!