proefles

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

proefles freerunnen
Uitspraak
Woordafbreking
  • proef·les
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord proefles proeflessen
verkleinwoord proeflesje proeflesjes

Zelfstandig naamwoord

de proeflesv / m

  1. (onderwijs) een les waarin men kan ondervinden of een cursus of opleiding geschikt is voor de leerling
    • De proefles was drie keer niks: stromende regen, het leen-pak irriteerde en de motor was te klein voor mijn lange stelten. Dan duurt een uur hannesen tussen een stel pylonen op een verlaten parkeerterrein langer dan leuk is.[2] 
    • Vanaf het kleine vliegveldje bij het Duitse Grefrath, op een steenworp van Venlo, stijgt de jonge piloot op alsof hij nooit anders heeft gedaan. Toch komt het maar zelden voor dat een 16-jarige al alleen de lucht in mag. Zelf is de jonge Limburger er heel bescheiden onder. „Ik kreeg voor mijn 14e verjaardag een proefles van mijn vader cadeau. Dat was superleuk en daarna ben ik me er ook in gaan verdiepen. Al snel ben ik lessen gaan nemen en nu heb ik mijn brevet gehaald.”[3] 
    • Je bent de tijd van de proefles voorbij en hebt jezelf verplicht minimaal eens per week naar yoga te gaan. Vanavond moet je weer, half negen, de kinderen liggen net op bed, de avondmaaltijd zit nog veel te hoog in je spijsverteringskanaal, je hoort je bank zachtjes roepen 'Kom maar liggen', maar … duty calls. En dus lig je nu op de mat alleen maar te denken: WAAROM? Waarom doe ik dit?[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf JEROEN HENDRIKS 27 jun. 2017
  3. de Telegraaf NICO FASSOTTE 07 jan. 2017
  4. de Telegraaf HESTER ZITVAST 06 nov. 2016
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be