producent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·du·cent
Woordherkomst en -opbouw
  • uit Latijn tegenwoordig deelwoord producens
enkelvoud meervoud
naamwoord producent producenten
verkleinwoord producentje producentjes

Zelfstandig naamwoord

producent m [1]

  1. (economie) (beroep) iemand die (producten of diensten) produceert
     De Nationale 7 past in dit ideaal van slow driving. Je rijdt door plaatsen die je alleen kent van de borden boven de snelweg. Nevers, Lyon, Valence, Montélimar. Zo vind je jezelf terug op een warme zomeravond op een pleintje in de oude stad van Montélimar, bij restaurant Aux Gourmands, waar de ober vertelt dat de pistachenoten bij de tarte tatin afkomstig zijn van een lokale producent die maar twee bomen heeft.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Pools

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

producent m

  1. producent
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

producent m

  1. producent

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /prɔdʊtsɛnt/
Woordafbreking
  • pro·du·cent

Zelfstandig naamwoord

producent mbezield

  1. producent
    «Firma patří mezi významné producenty těsnících hmot.»
    Het bedrijf is een van de belangrijkste producenten van afdichtingsmiddelen.
Verbuiging



Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen