principaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prin·ci·paal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voornaam(st)’ voor het eerst aangetroffen in 1277 [1]
  • afgeleid van principe met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord principaal principalen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de principaalm [3]

  1. volmachtgever
  2. (België) chef, superieur, schoolhoofd (directeur)
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen principaal principaler principaalst
verbogen principale principalere principaalste
partitief principaals principalers -

Bijvoeglijk naamwoord

principaal [4]

  1. voornaamst, belangrijkst
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen