predictie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·dic·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord predictie predicties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de predictiev

  1. voorspelling
    • Of hij thuis een kristallen bol heeft weten we niet, maar onze hoogsteigen Frank Heinen waagde zich wel aan een voorzichtige predictie op het Sportjaar 2014. Speciaal voor u verklapt hij wat er het komende jaar op sportgebied te gebeuren staat. Ook de meest prangende sportvraag wordt beantwoord. En het antwoord erop luidt: ja, er komt een rondvaart door de grachten. [2] 
    • "Maar inmiddels komt toch steeds meer de nadruk te liggen op de vraag 'wat als...'. Er komt dus een stuk predictie bij kijken", zegt Vercraeye. "Niet dat wij marktaandelen voorspellen, maar er wordt ons wel steeds meer gevraagd een basisoriëntatie te geven." [3] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen