precipiteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

precipiteren
Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·ci·pi·te·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

precipiteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
precipiteren
precipiteerde
geprecipiteerd
zwak -d volledig
  1. (scheikunde) afzinken van vaste stof in een vloeistof zodat die zich onderin ophoopt
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen