pratique

Uit WikiWoordenboek

Frans

  enkelvoud meervoud
  mannelijk  /
  vrouwelijk  
pratique pratiques

Bijvoeglijk naamwoord

pratique

  1. praktisch
  2. gemakkelijk

Werkwoord

vervoeging van
pratiquer

pratique

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van pratiquer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van pratiquer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van pratiquer