praktijkkosten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prak·tijk·kos·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praktijkkosten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de praktijkkostenmv

  1. geld dat men moet betalen voor het voeren van een (huisartsen)praktijk
     De minister steggelt al een tijd met de huisartsen over hun praktijkkosten en inkomen. Voor 2011 wordt ook een forse overschrijding van hun kosten voorzien.[1]
     "Ik vind het dan ook raar dat er eerst gedacht wordt aan het ontslaan van assistenten. Er kan ook gekeken worden naar andere zaken, zoals het delen van praktijkkosten," aldus Schippers.[2]
     Verder pleiten ze voor een tussentijdse verhoging van de tarieven, met het oog op de gestegen praktijkkosten. "Met de huidige grote druk op de huisartsenzorg is het extra belangrijk dat er geen nieuwe problemen worden gecreëerd", zegt LHV-vicevoorzitter Aard Verdaasdonk.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 1 februari 2023 Weblink bron “Huisartsen worden minder gekort” (Woensdag 2 november 2011, 14:26), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 1 februari 2023 Weblink bron “Schippers vindt opstelling huisartsen raar” (Donderdag 6 oktober 2011, 17:24), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 1 februari 2023 Weblink bron “Huisartsen vechten tarieven aan, coronavergoedingen geschrapt” (Vrijdag 12 augustus 2022, 21:51), NOS