prakkiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prak·ki·seer

Werkwoord

vervoeging van
prakkiseren

prakkiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prakkiseren
    • Ik prakkiseer. 
  2. gebiedende wijs van prakkiseren
    • Prakkiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prakkiseren
    • Prakkiseer je?