pragmaticus
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: pragmaticus (hulp, bestand)
- IPA: /prɑx'matikʏs/
Woordafbreking
- prag·ma·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pragmaticus | pragmatici |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de pragmaticus m
- aanhanger van het pragmatisme
- iemand zaken praktisch oplost
- Toch is een op de vijf deelnemers wel blij met Zalm als informateur. De voormalig minister van Financiën is in hun ogen een zakelijk ingestelde pragmaticus, die al zijn ervaring zal aanwenden om de formatie te laten slagen.[2]
- Juvyns ziet weinig gevaren. ,,Een handelsoorlog komt er niet. Donald Trump heeft weliswaar meermalen gerept over invoerheffingen, maar hij is een pragmaticus. China is met Japan de grootste schuldeiser van de VS en hij wil dit land niet in het harnas jagen. Dat werd ook duidelijk in de handelsakkoorden die vorige week gesloten werden."[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord pragmaticus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pragmaticus" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 24 jul. 2017 Uitslag stelling: Formatie stemt somber
- ↑ de Telegraaf JOHAN WIERING 15 mei 2017 DSM blinkt uit op tam Damrak
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -icus in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %