praalbed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] Prins Maurits op zijn praalbed
Uitspraak
Woordafbreking
  • praal·bed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praalbed praalbedden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het praalbedo

  1. bed waarop belangrijke personen na hun dood worden gelegd
    • Niet alle uitvaarten zijn op de expositie aanwezig. Dat zou misschien voor historici wel aardig zijn, maar het is de vraag of het grote publiek daarop zit te wachten. Aanwezig zijn in elk geval Maurits (1625), Willem IV, in zijn praalbed en met zijn uitvaart (1752, met een bomenhaag voor de Nieuwe Kerk), Anna, dochter van Willem IV (1759, met verlicht grafmonument), Anna Paulowna (1865), de stoet van koningin Sophie (1877), en Hendrik, zoon van Willem II (1879). [2] 
  2. een heel mooi, sierlijk bed
    • Zora nodigt ons op de koffie in haar Barones 600. Rococo-meubilair, uitgesneden kastjes, voorin een praalbed vol kussen en poppen. Ze slaapt met haar kinderen op de uitgeklapte zitbank, vertelt ze, haar man ligt op de andere bank, “Nee, in dat bed slapen we nooit, dat is te mooi.” [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Tineke Goudriaan 11-10-2002 Delftse uitvaarten
  3. NRC Geert Mak 17 mei 1994 Modder in de oksel van het klaverblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be