poutzer

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak
  • IPA: /pu.ˈʦe/
Woordafbreking
  • pout·zer
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Duitse putzen ("poetsen, schoonmaken").
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
poutzer
/putse/
poutzais
/putsɛ/
poutzé
/putse/
eerste groep volledig

Werkwoord

poutzer

  1. (Zwitserland) poetsen, schoonmaken
    «J'ai passé deux heures à poutzer la maison.»
    Ik heb er twee uur over gedaan om het huis te poetsen.
  2. (Zwitserland) zich ontdoen van, verwijderen
    «Le plus fâcheux dans cette affaire, c'est la légèreté avec laquelle le dossier a été poutzé
    Het meest kwalijke aan deze zaak is nog de lichtvaardigheid waarmee het dossier onder tafel geschoven is.
  3. (Zwitserland) vernietigen, kapot maken
    «Cet abricotier, il est poutzé
    Die abrikozenboom is naar de vaantjes.
Synoniemen