potteus

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pot·teus
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen potteus potteuzer potteust
verbogen potteuze potteuzere potteuste
partitief potteus potteuzers -

Bijvoeglijk naamwoord

potteus

  1. (informeel) lesbisch
     Onder opvolger Margriet van der Linden is het maandblad weer het orthodoxe partijorgaan van tuinbroekdragend potteus Nederland, maar mevrouw Dresselhuys geniet na veertig ijzeren dienstjaren van haar welverdiende pensioen. Proost![2]
     'Lesbische cafés zijn aan het uitsterven, maar in de Saarein op de Elandsstraat kun je nog ouderwets 'potteus' poolen en roken tegelijk. Jammer dat er, zoals in de homoscene, geen plekken voor vrouwen zijn om alleen te seksen. Misschien breng ik een moedige entrepreneur op een idee.'[3]

Gangbaarheid

35 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. potteus op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron “Op consult bij de Tijdschriftgeriater” (07/05/2010), HP de Tijd
  3. Bronlink Weblink bron
    Rita Schroën
    “Het Amsterdam van artdirector Aynouk Tan” (2 januari 2016), Het Parool
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be