potje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pot·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord potje potjes

Zelfstandig naamwoord

potje o dim. tant.

  1. een spel of ronde
    • Dat werd al snel een potje knokken. 
  2. een hoeveelheid geld
    • Om dit akkevietje te bekostigen hebben we een speciaal potje. 

Zelfstandig naamwoord

het potjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pot
     Ontspannen lag hij op zijn matje met een pruttelend potje aardappelpuree op zijn gasbrander.[1]
Spreekwoorden
  • Op ieder potje pas een dekseltje.
Iedereen vindt wel een partner.
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord pot
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be