potin
Frans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
potin m
- (spreektaal) geroddel
- «Mon beauf a fait des potins sur ma tante.»
- Mijn zwager heeft geroddeld over mijn tante. [1]
- «Mon beauf a fait des potins sur ma tante.»
- (spreektaal) kabaal, herrie
- «Si ce soir, les voisins du troisième font encore du potin, j'appelle les flics.»
- Als de buren van de derde etage vanavond alweer kabaal maken bel ik de politie. [1]
- «Si ce soir, les voisins du troisième font encore du potin, j'appelle les flics.»
- (spreektaal) stennis, ophef
- «A la manif, ces lascars ont fait du potin.»
- Bij de demonstratie hebben die kerels rotzooi getrapt. [1]
- «A la manif, ces lascars ont fait du potin.»