potgieter

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Potgieter


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pot·gie·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord potgieter potgieters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de potgieterm

  1. (beroep) (historisch) iemand die voorwerpen als pannen, bussen en kommen uit metalen als tin en koper maakt en herstelt
     In Deventer woonden al in de veertiende en vijftiende eeuw veel zogenaamde "potgieters", die zich bezig hielden met het maken van gebruiksvoorwerpen, zoals bronzen vijzels, kookpotten en dergelijke.[2]
     Zeker, het zijn niet altijd even bekende namen die wij daaronder ontmoeten, doch stellig mogen wij aannemen, dat deze ambachtslieden die doorgaans waarschijnlijk als potgieter hun brood verdienden, het gieten van een klok bij tijd en wijle zeker niet versmaadden.[3]
     Zijn vader verloor hij vroeg (ca. 1592) en Hendrick vestigde zich te Deventer als potgieter.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 maart 2021 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Jelke Kooi
    “Wie goot de Adorper luidklok” (augustus 2015) op ubbega.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 maart 2021 Weblink bron Gearchiveerde versie
    André Lehr
    Uurwerk, uurklok en voorslag op het vijftiende-eeuwse stadhuis van Veere in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, jrg. 64 nr. 4 (15 september 1965), KNOB, Den Haag, p. 126/127
  4. Bronlink geraadpleegd op 26 maart 2021 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Piet Kistemaker
    Enkhuizer klokkengieters, Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier in: De Speelwagen, jrg. 3 nr. 7 (juli 1948), pp. 208-215