poststempel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

poststempel op postzegel
Uitspraak
Woordafbreking
  • post·stem·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord poststempel poststempels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de poststempelm

  1. de afdruk van een stempel op een postzegel op een poststuk zodat de postzegel niet opnieuw gebruikt kan worden, op het poststempel staan de datum en de plaats waar het poststuk is aangeboden voor versturing
    • Volgens de advocaten van de eisers is de Nederlandse staat „onzorgvuldig” geweest bij het opsturen van de stembiljetten naar in het buitenland woonachtige Nederlanders die zich hebben geregistreerd om te stemmen. Daardoor zouden duizenden kiezers nog geen biljet hebben ontvangen. Zij vrezen dat hun stem verloren gaat, omdat die vóór drie uur ’s middags op verkiezingsdag 15 maart binnen moet zijn bij de gemeente Den Haag of de lokale ambassade. De advocaten eisten dinsdagmiddag een verruiming van de stemperiode: alle briefstemmen die tot en met 15 maart van een poststempel zijn voorzien, zouden nog moeten gelden. [2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Mark Lievisse Adriaanse 8 maart 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be