postscriptum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • post·scrip·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘naschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
  • uit het Latijn afkorting van Post Scriptum [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord postscriptum postscripta
postscriptums
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het postscriptumo

  1. naschrift bij een brief dat geschreven is nadat de brief al is ondertekend
    • Solnit begint het essay met een ogenschijnlijk hilarisch voorvalletje: op een feestje legt een oudere, pedante man haar de inhoud van haar éigen boek uit, dat hij bovendien niet eens gelezen blijkt te hebben. Ze beschrijft in een postscriptum hoe dat incident een hele reeks al lang gistende gedachten over mannen en vrouwen kanaliseerde, hoe ze dit essay wel móest schrijven. [3] 
  2. naschrift bij een boek op publicatie
  3. naschrift in een figuurlijke zin: een vervolg op iets waarvan men dacht dat het al afgesloten was
    • De affaire-Buikhuisen krijgt een postscriptum. Buikhuisen was hoogleraar criminologie die ooit werd aangevallen door Hugo Brandt Corstius omdat Buikhuisen stelde dat er een verband bestond tussen biologische factoren en crimineel gedrag. Ellen de Visser schreef donderdag in de Volkskrant dat het wetenschappelijk onderzoeksbureau van het ministerie van Veiligheid en Justitie stelt dat een 'lage rusthartslag' een risicofactor is. En wie niet veel cortisol aanmaakt, een stresshormoon, zou minder gevoelig zijn voor straf.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen