postpaard

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[2] postpaard
Uitspraak
Woordafbreking
  • post·paard
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord postpaard postpaarden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

postpaard o [2]

  1. een paard dat men op een halte plaats kan verwisselen voor een vers paard
     Ik ben zo moe als een postpaard.[3]
  2. (figuurlijk) iemand die men helemaal uitput en dan verwisselt voor iemand anders
     Kunnen mensen, op hun rug liggend, in de hemel komen? Zij zeggen: „Die goede gelukkige oude godsdienst gaf een aangename wereld.” Maar zij gebruiken de godsdienst als een postpaard: als het ene versleten is, nemen zij een ander.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. postpaard op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  4. Bronlink geraadpleegd op 27 januari 2022 Weblink bron “Geestelijke luiheid” (26 maart 2018), Reformatorisch Dagblad