posten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pos·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
posten
postte
gepost
zwak -t volledig

Werkwoord

posten

  1. overgankelijk op de post doen
    • Onderweg naar zijn werk postte hij drie brieven. 
  2. inergatief op wacht staan
    • Hij postte al drie uur voor de winkel, maar er was hem nog niks verdachts opgevallen. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de postenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord post
     Want de arbeidersmeerderheid had het probleem dat ze geen opgeleide mensen hadden voor alle bureaucratische en politieke posten.[1]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be