postdoc

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • post·doc
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord postdoc postdocs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

postdoc v/m

  1. wetenschapper die net zijn promotie onderzoek heeft voltooid en dan tijdelijk gaat werken in een ander instituut en vaak ook in een ander land
    • Een paar uur later: seminarie met de postdocs die Vandevelde onder zijn hoede heeft. Een van hen mag op sollicitatie naar de universiteit van Amsterdam en houdt vandaag een ‘mock job interview’: hij test de lezing die hij er zal geven nu al uit. Insteek: ‘modern just war theory’, wanneer is het gebruik van militair geweld legitiem? [1] 
    • Dr. Maartje de Graaf, postdoc Communication Science aan de Universiteit Twente, gaat twee jaar naar Amerika om aan de prestigieuze Brown University onderzoek te doen naar de manier waarop mensen het gedrag van robots proberen te begrijpen. De aan haar uitgereikte Rubicon-beurs van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek maakt dit mogelijk. [2] 
  2. iemand die een opleiding volgt na het behalen van het masterdiploma

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Standaard ZATERDAG 17 JUNI 2017
  2. Tubantia 13-juli-2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
postdoc postdocs

Zelfstandig naamwoord

postdoc

  1. funtie als wetenschappelijk onderzoeker waarvoor een doctorstitel vereist is
  2. iemand die een onderzoeksfunctie bekleedt waarvoor een doctorstitel vereist is
Overerving en ontlening