portuur

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • por·tuur
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord portuur porturen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

portuur v

  1. partij die ergens tegen opgewassen is, die ergens geschikt voor is
     Ik kreeg veel brieven van mensen die met hem gewerkt hebben, vol mooie herinneringen – aanvankelijk hadden wij in Amsterdam de enige geluidsstudio met een beetje portuur.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

28 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. portuur op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron “Trotse ouders” (10 november 2007,), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be