populist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·pu·list
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord populist populisten
verkleinwoord populistje populistjes

Zelfstandig naamwoord

het populisto

  1. (politiek), (scheldwoord) een politicus voor wie de tegenstelling tussen „het volk” en „de elite” leidend is en die beweert voor het volk te spreken
    • De politicus werd beschuldigd een populist te zijn toen hij gemaakte afspraken niet waar kon maken. 
    • Vijftien jaar na het aan de macht komen van een populistische leider valt het bbp per hoofd van de bevolking gemiddeld 10 procent lager uit, vergeleken met een door de onderzoekers bedacht scenario waarin er géén populist had geregeerd. Slechts enkele, onder wie de Boliviaan Evo Morales, deden het bovenmatig goed.[1] 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen