polkahaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pol·ka·haar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord polkahaar
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het polkahaaro

  1. haar dat ter hoogte van de onderkant van de oren recht is afgeknipt en soms naar binnen is gedraaid
     Mijn zus en ik, boven op het duin, waren milde heersers. (Een bebrilde infanta met polkahaar en een bleek broertje.) Ons volk stond aangetreden. De golven zouden ons allen overspoelen.[3]

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. polkahaar op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “De liefdesdroom van een schlemiel” (31 juli 2015), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be