politicoloog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

College van Policoloog Tom Louwerse
Uitspraak
Woordafbreking
  • po·li·ti·co·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord politicoloog politicologen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de politicoloogm

  1. (beroep) (politiek) iemand die afgestudeerd is in de politicologie en politicologie bedrijft
    • Sommige experts gaan ervan uit dat hij, als zijn gezondheid het toelaat, nog tot en met 2033 leider blijft. Dan zou hij bijna 80 jaar zijn. „Ik denk dat hij keizer voor het leven wil worden, de Mao Zedong van de 21e eeuw”, zegt Willy Lam, professor politicologie aan de Chinese universiteit van Hongkong, tegen persbureau AFP.[3] 
    • Op Buitenlandse Zaken is de politicoloog Jacek Czaputowicz benoemd. Op Defensie verschijnt Mariusz Blaszczak, die tot nu op Binnenlandse Zaken zat.[4] 
    • Natuurlijk is er door het grote leeftijdsverschil wel sprake van een generatiekloof. “Hij is een stuk conservatiever dan de meeste mensen van ‘nu’. Maar omdat ik politicologie studeer, levert dat alleen maar hele interessante gespreksstof op. Wanneer ik samen met mijn vriend op bezoek ga, dan zitten we met zijn vieren - en een fles wijn - tot diep in de nacht te praten over van alles en nog wat."[5] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. politicoloog op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf MARCEL VINK 25 feb. 2018
  4. de Telegraaf 09 jan. 2018
  5. de Telegraaf MARIËLLE WISSE 19 nov. 2017
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be