poëtaster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·e·tas·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord poëtaster poëtasters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de poëtasterm

  1. (letterkunde) (pejoratief) slechte dichter
Synoniemen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen