plusser

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plus·ser
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van plus met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord plusser plussers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de plusserm

  1. iemand die ouder is dan een daarvoor genoemde leeftijd
    • Het kabinet onderzoekt of rijbewijzen van 75-plussers zonder keuring met maximaal een jaar kunnen worden verlengd. [1] 
    • Ze worden weleens de ‘pechgeneratie’ genoemd: oudere werkzoekenden die jarenlang in de bijstand zitten. Voor die groep biedt De Energiebox uitkomst. Het project, dat werkloze 55-plussers klaarstoomt om als energieadviseur aan de slag te gaan, is in Utrecht al een groot succes en krijgt nu landelijk vervolg. [2] 
    • Uitzendbureaus die op zoek gaan naar geschikte werknemers voor een vacature, moeten minimaal één 50-plusser voordragen aan de opdrachtgever. [3] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen